Oorlogsgetuige
De heer Van den Berg
‘De kok van kamp Amersfoort…’
Mijn ooms zaten in het verzet en werden gezocht door de Duitsers. Ondanks dat ik nog maar 11 jaar oud was had ik hierdoor al verschillende overvallen en razzia’s bij ons thuis meegemaakt. De inval in juli 1941 was echter anders. Midden in de nacht werden we handhandig wakker gemaakt. Politie liep door het hele huis, alles werd overhoop gehaald en mijn vader moest meekomen. Ik hoor het hem nog zeggen: “De heren willen even met mij praten. Aan het eind van de middag ben ik weer thuis.” Maar hij kwam niet thuis.
In zijn baan als chefkok had hij zich tegenover zijn personeel negatief uitgelaten over de bezetter. Dat was de reden waarom hij werd opgepakt. We woonden in Den Haag, dus hij werd eerst naar de gevangenis in Scheveningen gebracht. Vanuit daar kwam hij in Kamp Schoorl terecht, alvorens hij in augustus naar het doorvoerkamp in Amersfoort werd gebracht voor transport naar Duitsland. Het geluk van mijn vader is geweest dat er in kamp Amersfoort behoefte aan een kok was. Zodoende werd hij verantwoordelijk voor het eten van 150 gevangenen. Dit aantal groeide later tot enkele duizenden monden die hij met weinig middelen moest voeden.
Aan het hoofd van het kamp stond kampcommandant Berg bijgestaan door ‘de beul van Amersfoort’ Joseph Kotälla. Deze laatste stond bekend om zijn wreedheden waarbij veelvuldig gevangenen het leven lieten. Toen Berg regelmatig ging jagen, vroeg hij mijn vader het geschoten wild te bereiden want dat werd in de SS keuken verknoeid. De kampcommandant weiger je niet en dit beviel Berg zo goed, dat mijn vader voortaan regelmatig zijn eten moest bereiden. Omdat hij het eten vanuit het gevangenenkamp naar het SS-kamp moest brengen, liet hij een speciaal kistje maken. Ter controle keken de bewaarders altijd in het kistje als hij langs kwam. “De commandant eet er weer goed van.”, zeiden ze dan. Toen mijn vader dit door liet schemeren aan Berg, heeft hij een pamflet op laten hangen, waarop verboden werd in het koffertje van Frans de kok te kijken. Hierdoor kreeg mijn vader de mogelijkheid om zijn kistje als smokkelkistje te gebruiken.
Via het koffertje kon mijn vader ook informatie bij mevrouw Van Overeem van het Rode Kruis brengen, waardoor zij goed op de hoogte was van de slechte voedselvoorziening in het kamp. Toen zelfs de Duitse werkkampen klaagden , heeft Van Overeem haar beklag gedaan bij de Duitse leiding in Den Haag. Dit heeft tot gevolg gehad dat mijn vader en Joep Schols (‘Lagerälterste’) een verklaring in Den Haag af moesten leggen. Dit moest tactisch gebeuren, want zij wilden wel een juiste verklaring geven, maar zonder Berg en Kotälla in diskrediet te brengen. Dit kon ten slotte nadelige gevolgen voor hen beiden hebben. Toen kwam er een lichte verbetering.
Doordat mijn vader regelmatig overleg met de kampleiding had over de voedselvoorziening, kon hij zich vrij bewegen tussen het gevangenenkamp en het SS-kamp. Deze vrijheid heeft hij ingezet om de situatie in het kamp te verbeteren en andere gevangenen te helpen. Bijvoorbeeld toen er dysenterie onder de gevangenen uitbrak. Via een arts in de ziekenboeg heeft hij een reageerbuis met besmette fecaliën gekregen en deze door het eten van de Duitsers gemengd. Toen deze ook besmet raakten, kwamen er pas de nodige medicijnen.
Tegen het einde van de oorlog, toen de Canadezen waren opgerukt tot de lijn Amersfoort-Groningen, raakte West-Nederland geïsoleerd. Dit was reden voor de kampleiding om te vluchten. Op 19 april 1945 kreeg mevrouw Van Overeem (van het Rode Kruis) de leiding over het kamp en op 20 april verlieten Berg en Kotälla het kamp. Vanwege zijn veelvuldige bezoeken aan het SS-kamp was mijn vader goed op de hoogte van de situatie. Hij wist dan ook dat Berg hem mee zouden nemen. Zijn kennis was immers een gevaar voor Berg. Dus heeft hij zich verstopt onder de kachel van barak 9. Alleen de kampoudste en mevrouw Van Overeem wisten dat. Hoewel de Duitsers wel hadden gezocht, maar ze hadden hem niet gevonden en dachten ze dat hij ontsnapt was.
Op 4 mei, de verjaardag van mijn moeder, liet mijn vader mij en mijn moeder overkomen. Lopend zijn we vanuit Hilversum naar Amersfoort gegaan om met mijn vader herenigd te worden. Diezelfde avond kreeg Van Overeem een briefje waarop stond dat de Duitsers in West-Nederland de volgende dag zouden capituleren. Mevrouw van Overeem nam mij toen mee naar de kampbel op de appélplaats en zei mij: “Fransje, luid jij de bel maar.” Wat er toen gebeurde zal ik nooit vergeten. Huilende en joelende gevangenen kwamen uitzinnig van vreugde aangerend, want zij wisten: als de bel wordt geluid zijn we bevrijd.
We hebben nog 2,5 maand in het kamp gewoond, waar mijn vader samen met mevrouw Van Overeem de leiding had. Ik heb daar verschrikkelijke dingen gezien. Zo werden op de schietbaan de stoffelijke resten van 49 gevangen opgegraven. Ik ben gaan kijken, maar ben snel weggegaan. Ten tijde van de bezetting wist mijn vader via zijn kistje een lijst met de 49 namen naar buiten te smokkelen. Die 49 namen waren van deze mensen waardoor zij geïdentificeerd konden worden en er een waardig afscheid plaats kon vinden.
Ieder jaar op 19 april ben ik in Kamp Amersfoort om tijdens de herdenkingsceremonie de kampbel luiden. Als ik die bel luid, kijk ik naar boven en zeg ik in mezelf: “Zie je me pa? Iedereen weet dat ik de zoon ben van Frans de kok.”
Frans van den Berg, geboren in 1930