Oorlogsgetuige

Josephine Manders

4 november 1944. Josefien Manders, 19 jaar oud, zit bij haar zwager achterop de fiets, op weg naar haar tante in Tegelen. Ze heeft geen huis meer, draagt kleren van een vreemde en al haar tastbare jeugdherinneringen zijn bedolven onder het puin. Maar de zon straalt in haar gezicht. Ze ziet de van kleur verschoten bomen en hoort de ritselende struiken. Een gelukzalig gevoel maakt zich van haar meester. Overweldigend. Vanaf dat moment denkt ze nog maar één ding: ik leef. Ik leef!

-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐

Drie mensen stierven in de kelder van de familie Manders tijdens het bombardement van 3 november 1944 in Venlo. Drie mensen overleefden, waaronder Josefien. 67 jaar later vertelt zij het relaas van de meest cruciale dag van haar leven.
-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐

“‘Ze komen vandaag toch niet’, zei vader. Met zonnig weer gingen mijn moeder, zus Bert en ik altijd naar mijn zus Mia in Tegelen, omdat we bang waren voor de bombardementen van de Engelsen. We woonden in de Sinselveldstraat, op nog geen kilometer van de brug in Venlo die steeds doelwit was. In de lucht is dat natuurlijk geen afstand.

Die dag was het mistig en ging alleen Bert de stad uit, om kleren te brengen naar mijn zus Ann in Steyl. Ik ging boodschappen doen. Dat hadden Bert en ik onderling zo beslist. Bert deed niet graag boodschappen, die werd een beetje in de watten gelegd.
De haard brandde ’s middags rond drie uur bij ons thuis. Mijn vader was bezig op de werkplaats achter de woning. Hij was aannemer, bezat verschillende huizen in de stad, waarvan wij het mooiste bewoonden. Onze Duitse bovenburen Cilie Thelen en haar zoontje Hans Willy waren ook bij ons thuis.

Mijn moeder was bezig met naaien, Cilie zat in de woonkamer. Ik las hen voor uit het boek Afke’s tiental*1. Ik herinner me de laatste zin die ik voorlas nog goed: “Ik ben maar een arbeider.”
Toen kwam mijn vader binnenstormen. Hij had de vliegtuigen als eerste gehoord. “Gauw de kelder in”, zei hij. De buurman rende achter hem aan. Mijn moeder zei: “Fien, pak jij de bonnen.” Toen heb ik eerst de voedselbonnen bij de naaimachine gepakt, om vervolgens naar beneden te rennen.

Als laatste kwam ik de kelder binnen. We zaten er met zijn zessen, iedereen op zijn vaste plek. Ik zat in een hoekje dat mijn vader speciaal met houten bielzen had gestut. Mijn moeder en de buurman zaten onder een niet verstevigd stukje. Mijn vader zat op een stoel, Cilie stond en het jongetje zat op een rioleringsbuis.

Het vallen van de bom gaf een heel akelig geluid. Geen fluittoon, maar als een soort straaljager. Ik dacht: die komt heel dichtbij.
Toen hij viel, deed ik mijn armen omhoog. De hele bodem werd opgelicht en pats, alles lag in elkaar. Vanaf dat moment zat ik met mijn armen omhoog muurvast in het puin. We hebben een Weesgegroetje gebeden, maar zijn met bidden al snel opgehouden. We konden niet ademen. Dat kleine beetje lucht dat we tussen al dat puin hadden. “Cilie, schei uit met ademhalen. Je drukt me dood!”, riep mijn vader nog.

We zaten bovenop elkaar, maar er was geen paniek. Ik heb altijd het idee gehad dat ik er toch weer uit zou komen.
We hebben namen geroepen, maar moeder, de buurman en Hans Willy gaven geen antwoord. Dat wekte toen nog geen emoties. Je had nog de hoop dat ze er levend uitgehaald werden.

Ruim twee uur heb ik zo gestaan, met mijn armen omhoog in het puin. De pastoor kwam ons de absolutie geven.
Maar op een gegeven moment haalden ze de architect van het huis erbij. Die wist precies op welke plek van de kelder we zaten en waar ze moesten graven. Toen ging het snel.

Als eerste werd Hans Willy eruit gehaald. Cilie reikte hem aan de hulpverleners aan. “Das Kind ist tot”, hoorde ik haar zeggen. Nadat Cilie was bevrijd, werd mijn vader opgegraven. Die begon te roepen toen ze hem per ongeluk met een schop in het hoofd staken. Ik was de vierde en de enige die nauwelijks iets mankeerde. Ze zijn gestopt met graven toen het tegen zessen donker werd en stil bleef onder de puinhopen.

We hadden echt helemaal niets meer na het bombardement. Het huis lag in puin, mijn bovenkleding was eraf geknipt tijdens mijn bevrijding. Ik heb die nacht bij wildvreemde mensen geslapen, die me nieuwe kleren gaven. De eerste vraag die opdoemde was: hoe is het met moeder? Zij en de buurman werden pas een dag later gevonden.

-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐
De volgende dag bracht mijn zwager Sjaak mij met de fiets naar Mia in Tegelen. Het was een mooi weer en ik genoot van het groen langs de weg. Toen voelde ik een overweldigende dank dat ik nog leefde.
Tot aan de bevrijding hebben we bij mijn zus Mia aan de Posthuisstraat in Tegelen gewoond. We sliepen met z’n twintigen in de kelder.
Mijn moeder werd pas een half jaar na het bombardement begraven. Tijdens de uitvaart in de kerk heb ik gehuild. Ik heb ook getreurd om dat jochie, Hans Willy. Die noemde mij Kima, in plaats van Fien.
Mijn moeder was de spil van het gezin en deed de boekhouding van de zaak. Ik moest dat na de oorlog overnemen, maar had er geen geduld voor.
Pa was altijd bezig, die leverde perfecte kwaliteit. Ik heb het mijn vader na de oorlog weleens verweten dat hij zo zwaarmoedig was. Veel later heb ik dat pas kunnen begrijpen.
Zijn verdere leven heeft nog bij Bert tussen de kinderen gewoond. Al zijn huizen waren in de oorlog beschadigd. Zijn vrouw had hij verloren. “Ik ben zwaar getroffen”, zei mijn vader altijd.
-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐-­‐
We hebben echt een rottijd gehad in de oorlog. Bijna iedere dag was het raak in Venlo. Nu waren wij kennelijk aan de beurt. Daar hield je rekening mee. Ik heb wel altijd gebeden dat ik na een bombardement niet verminkt uit de kelder zou komen.
Ik heb me naderhand weleens afgevraagd: waarom ik wel en anderen niet? Dat doe ik nog. Ik denk dat het puur geluk was: het lot. Ik was niet beter of slechter dan de andere mensen in de kelder. Ik geloof niet in een God die daarop selecteert.
Het bombardement heeft bij mij geen krassen achtergelaten. Het is net als wanneer je een zware operatie hebt gehad. Je hebt het meegemaakt en laat het achter je. Ik heb nooit nachtmerries gehad. Ik heb er ook geen diepere vragen over het geloof of het leven aan overgehouden.
Die derde november is voorbij, die is verwerkt. Ik ben vooral dankbaar dat ik verder mocht leven.”

 

Het afgelaste bombardement

Vader Manders had op 3 november 1944 gelijk moeten krijgen met zijn voorspelling dat de Engelsen ‘toch niet zouden komen’.*2 Het bombardement die dag op Venlo werd afgelast wegens het slechte weer2.
De 72 bommenwerpers die het bombardement moesten uitvoeren, waren al in de lucht toen zij door de Royal Airforce werden teruggeroepen. 48 vliegtuigen ontvingen dit bericht echter niet. Door technische problemen zouden slechts dertien toestellen Venlo bereiken en even na half vier 52 bommen van 1000 pond elk afwerpen.
Daarbij moest blind op de radar worden gevaren, want de mist had het grondzicht volledig ontnomen.
De bruggen werden niet geraakt, wel de Vleesstraat, Antoniusstraat, Nieuwstraat, Panhuisstraat, Mariastraat, Grote-­‐ en Kleine Beekstraat, Sinselveldstraat, Rodestraat, Roermondsestraat, Jodenstraat en Sloterbeekstraat. In totaal 46 vielen doden, waarvan sommigen pas na de bevrijding van Venlo konden worden geborgen.

*1 Afke’s tiental (Nienke van Hichtum, 1903) gaat over een arm Fries gezin eind negentiende eeuw, dat dankzij verbondenheid en de zorgzaamheid van moeder Afke, toch gelukkig is met elkaar.

*2 Bron: H. Keulards, Bombardementen op de Maasbruggen te Venlo oktober-­‐november 1944 (Venlo 1984) blz. 87.

Geplaatst door: Josephine Manders