Oorlogsgetuige
Mathieu Kardurk
Mijn grootvader, Mathieu Kardurk, was 10 jaar oud toen de oorlog begon (de getoonde foto is van net na de oorlog; goede foto’s van tijdens de oorlogsjaren zijn er helaas niet). Hij woonde toen in Roermond bij een pleeggezin, samen met zijn jongere broer Herman. Het eerste wat hij van de oorlog meekreeg, was dat op 10 mei 1940, om 4 uur ’s ochtends, het Nederlandse leger de brug over de Maas opblies in een poging de Duitse opmars te stoppen. Roermond was toen al ingenomen door de Duitsers. Het Nederlandse leger was aan de andere oever van de Maas gelegerd in loopgraven, en werd door de Duitsers met kanonnen genaamd Dikke Bertha’s onder vuur genomen. Duitsers die de maas probeerden over te steken met bootjes werden op hun beurt door Nederlandse sluipschutters afgeschoten. In de dagen na deze slag werden nog tientallen lijken uit het water gevist met behulp van over de maas gespannen netten.
Tijdens de bezetting van Nederland werd nabij Roermond een concentratiekamp voor krijgsgevangenen geopend. Hier zaten onder andere Russische gevangenen. Twee Russische vrouwen die hadden weten te ontsnappen uit dit kamp, zaten een tijdje bij mijn opa thuis ondergedoken in de kelder. Vanwege aanhoudende bombardementen op de stad is uiteindelijk het hele gezin in de kelder gaan wonen. Op een gegeven moment zaten ze daar met ongeveer 15 man. De kelder was verbonden via een doorgang met de kelders van de buren, zodat de ondergedoken Russinnen bij een inval door de Duitsers in een van de huizen naar een andere kelder konden vluchten. Op last van de Duitsers mochten voordeuren niet op slot worden gedaan. Daarom waren aan de binnenkant van de deur pannen en bussen opgestapeld, die als de deur van buitenaf werd opengeduwd om zouden vallen en het lawaai iedereen in huis zou waarschuwen. Toen de Duitsers aankondigden dat iedereen die met onderduikers in zijn huis zou worden betrapt zou worden geëxecuteerd, hebben de Russinnen zichzelf aangegeven. Na hun vertrek bleek echter dat ze wel sierraden en andere kostbaarheden uit het huis hadden meegenomen.
In November 1944 werd Roermond op last van de Duitsers geëvacueerd, omdat door de opmars van de geallieerden de gevechten in Zuid-Nederland steeds heviger werden en het Duitse leger vrij spel wilde hebben. De evacuatie was niet verplicht, maar in de stad blijven was geheel op eigen risico.
Na een voettocht door de sneeuw, waarbij mijn opa en zijn broer een geïmproviseerde slee gemaakt van een doorgezaagde ladder gebruikten om hun bagage te vervoeren, en een 2 dagen en nachten durende treinreis door Duitsland (via Nederland was geen optie omdat de geallieerden ook daar al geland waren) waarbij men met 40 man in een goederenwagon samengepakt zat, kwam het gezin uiteindelijk in Friesland terecht. Daar werden ze eerst samen met andere evacués in een school ondergebracht, alvorens te worden doorgestuurd naar Minnertsga. Daar heeft het gezin de Hongerwinter doorgebracht in het huis van een alleenstaande man die zijn woning ter beschikking stelde aan vluchtelingen. Mijn opa en zijn broer werkten bij een boer in ruil voor wat melk elke dag. Soms kregen ze ook wat tabak, wat de boer zelf verbouwde. Dit ruilden ze dan bij de slager voor vlees. Met enige regelmaat gingen ze ook naar de kust, waar oudere Duitse soldaten als kustwachters gestationeerd waren. Deze waren altijd wel bereid om kinderen die dat vroegen aan vis te helpen. Dan gooiden ze een handgranaat in de zee, waarna de schol boven kwam drijven en opgevist kon worden.
Na de bevrijding van Nederland keerde het gezin naar Limburg terug. Naar Heerlen in plaats van Roermond. Wat hem hiervan bijgebleven is, zijn de enorme voorraden munitie die de geallieerden overal torenhoog langs de weg hadden opgestapeld, en hoe overal Nederlanders die zich tijdens de oorlog met de Duitsers hadden gesympathiseerd publiekelijk te schande werden gemaakt; zo werden deze mensen onder andere kaalgeschoren, kregen een hakenkruis op hun hoofd geschilderd, en werden vervolgens op karren rondgereden zodat iedereen hen kon zien.