Oorlogsgetuige

Meneer Onings

“Blij dat je eten had…”

De vader van meneer Onings was een zelfstandig ondernemer in 1940. ‘Mijn vader had een bloembollen bedrijfje en was bedrijfsleider van de bloemenveiling in Poeldijk. De familie woonde in het westland en daar was nog redelijk veel groente te krijgen maar wat verderop in het land heerste honger. ‘Mijn oom was koster in Monster en had daar bij een kweker tulpentaart gegeten. Dat vond hij zo lekker dat hij mijn vader om tulpenbollen vroeg maar die waren al gepland. Toen moesten d bollen weer gerooid en gewassen worden en dan bracht ik ze weer naar monster voor de tulpentaart.’ Ook de bakkers waren creatief geworden door het ontbreken van bepaalde producten. ‘Zij kookte krokusbollen en van het zetmeel uit de bollen maakte ze er boterletters van.’

Via de nicht van meneer Onings, die op het kantoor van Seyss-Inquart (leider van de NSB in Nederland) werkte, had hij een vergunning gehad dat alles wat hij op zijn bakfiets vervoerde eigendom van de Wehrmacht was. Zo kon hij groente en fruit naar Den Haag brengen om het te ruilen voor kleding en andere zaken.

Er heerste enorme honger bij de mensen die in de steden woonden. Ze trokken dan naar het platte land om een beetje voedsel of brandhout te kunnen bemachtigen. ‘Ik heb meerder malen dode mensen op handkarren zien liggen. Die mensen stierven met dikken benen van de honger.’

‘ Het grootste feest was dat de vliegtuigen weer bloem en meel dropten…’

Geplaatst door: Shirley Eckhardt