Oorlogsgetuige

Mevrouw Alberts

Woonplaats: Deventer

Op 10 mei 1940 werden mijn buurmeisje en ik samen door onze moeders  naar de winkel gestuurd voor brood. In de winkel aangekomen bleek dat we de enige klanten waren. We hadden wel vernomen dat Duitsland Nederland was binnengevallen, maar hadden niet verwacht dat dat de mensen nu al in huis zou houden. Tot mijn schrik zagen we vanuit de winkel de Duitse troepen in slagorde Deventer binnen trekken. ‘Mijn god, wat gebeurt er!’, was de eerste gedachte die door me heen schoot. Dwars door de Duitse mars zijn we de straat over geschoten en zijn we naar huis gerend.

Na die eerste kennismaking met de oorlog ging het dagelijks leven naar mijn idee gewoon door. Dingen overkwamen je en daar stond je verder niet heel erg bij stil. Je paste je aan en ging verder. Zo werden steeds meer klaslokalen door de Duitsers gevorderd, dus volgden we onze lessen verspreid door de stad. We gingen ook gewoon uit, al kon dat niet te vaak. Alles ging op de bon waardoor we toch zuinig moesten doen. En om de spertijd te ontlopen, bleven we dan met z’n allen slapen.

In het begin merkten we weinig van de bezetting. De Duitsers deden aardig. Alsof het je beste vrienden waren. Maar langzamerhand kwam daar verandering in. Ze begonnen lelijk te doen en ons af te snauwen. Dagelijkse boodschappen waren ook al lang niet meer vanzelfsprekend voorhanden. Mijn vader was vertegenwoordiger van een touwfabriek, waardoor we nog wel wat touw thuis hadden liggen. Dit konden we bij boeren in de omgeving ruilen voor bijvoorbeeld melk en boter. Ik ging dan op de fiets van mijn 7 jarige broertje naar het platteland. Om te voorkomen dat de Duitsers alles af zouden pakken, kreeg ik een dubbelwandige aluminium harnas om mijn middel gebonden. Hierin kon ik de geruilde melk redelijk veilig vervoeren. Het harnas verborg ik onder mijn tweedjas. Het centuur zorgde dat het bijna onzichtbaar was. Dat was over op het moment dat de waakhond van de boer een scheur in mijn jas beet.

Tegen het einde van de oorlog ging mijn vader met vrienden naar een voetbalwedstrijd van Go Ahead Eagles toen honderden vliegtuigen overvlogen. Eén van de vliegtuigen werd neergeschoten en stortte neer. Mijn vader zag steeds meer mensen richting zijn straat lopen, dus hij kreeg het benauwd en vroeg mensen om hem heen: “Wat is er gebeurd?!”. Het vliegtuig bleek precies in onze straat neergestort te zijn.

Behalve de neergeschoten vliegtuigen waren er verschillende andere doelen die door beide partijen onder vuur genomen werden. Ik herinner me nog dat de vleesfabriek was gebombardeerd. Dit bracht heel veel Deventenaren op de been die allemaal verbrand vlees op kwamen halen. Mijn moeder heeft nog verschillende goede stukken vlees gewekt en in de kelder bewaard. Dat was ook wel het mooie uit die tijd: de saamhorigheid. Mensen zorgden voor elkaar, zeker toen Arnhem belegerd werd. Dat was het moment waarop het fout ging in het westen, waardoor mensen vanuit Zuid-Holland en Noord-Holland naar het oosten trokken voor eten. Dat werd onderweg terug ook vaak weer afgepakt.

Met de bevrijding werd er door Canadezen en Duitsers over en weer geschoten. De geallieerden vanuit Deventer en de Duitsers vanuit Apeldoorn. Daarnaast was ook de spoorbrug  in Deventer doelwit van een bombardement. Ik zat met mijn ouders en broertje in de kelder en hoewel wij helemaal niet christelijk zijn opgevoed vroeg mijn broertje aan mijn moeder of we niet moesten bidden. Zo heftig ging het eraan toe. Vooral toen een granaat door het slaapkamer raam naar binnen kwam en tegen de archiefkast tot ontploffing kwam.

Ik heb de oorlog bewust meegemaakt, maar heb nooit geweten wat er met de Joden gebeurde. Pas later toen ik het Achterhuis bezocht, werd ik me bewust van de verschrikking van de oorlog en werd ik overvallen door een schuldgevoel. Had ik niet meer kunnen doen? Maar wij hebben het ook niet geweten. Het besef kwam later pas.

Betty Alberts, geboren in 1925

Geplaatst door: Mevrouw Alberts